Er is bij scholen de laatste jaren steeds meer belangstelling voor het filosoferen met kleuters. Dat is opvallend te noemen, omdat de vaardigheden die horen bij het filosoferen bij jonge kinderen over het algemeen nog beperkt zijn. De aard, mogelijkheden en opbrengst van een filosofisch gesprek zijn afhankelijk van de leeftijds- cq. ontwikkelingsfasen waarin de leerlingen zich bevinden. Immers, aspecten als taalvaardigheid, de ontwikkeling van het abstract denken en van moraliteit en rechtvaardigheidsgevoel zijn van belangrijke invloed op het gesprek. De taalontwikkeling en sociale vaardigheden van kleuters zijn nog volop in ontwikkeling en het abstract denken, onmisbaar in het daadwerkelijk filosoferen, is vaak pas aanwezig rond het achtste jaar. Doorgaans verandert het denken van kinderen sterk na de kleutertijd – er vindt een ontwikkeling plaats van associatief denken naar het herkennen van denkbeelden en er is een begin van moreel bewustzijn. Rond het achtste levensjaar zijn de meeste kinderen in staat om in abstracties te denken en dieper betekenis te geven aan begrippen. Daarmee verwerven zij de belangrijkste voorwaarden om te kunnen filosoferen. Uiteraard is het mogelijk dat meer begaafde kleuters deze denk- en taalvaardigheden sneller ontwikkelen.
Het niveau van het filosofisch gesprek
Niet alleen bij kleuters of kinderen in het algemeen, maar voor elke (filosofische) dialoog met elke willekeurige groep geldt dat het niveau van het gesprek samenhangt met het gezamenlijk niveau van de groep op dat moment. Die niveauverschillen betreffen de volgende domeinen: het algemeen kennisniveau, levenservaring, denkvaardigheden, taalvaardigheden en gespreksvaardigheden. Elk filosofisch gesprek is daardoor anders van kwaliteit, zelfs wanneer je steeds met dezelfde groep zou filosoferen. Door de snelle ontwikkeling die kinderen doormaken, loopt het gespreksniveau sterk uiteen op verschillende leeftijden. Voor meer inzicht licht ik de verschillende domeinen nader toe.
Kennisniveau en levenservaring
Wanneer de leerlingen gezamenlijk een onderwerp onderzoeken, brengen zij kennis en voorbeelden (levenservaring) in. Hoe meer kennis en ervaring er over een bepaald onderwerp of thema is opgedaan, hoe meer invalshoeken er mogelijk zijn voor onderzoek.
Denkvaardigheden
De mate waarin de deelnemers in staat zijn om in het gesprek de overgang te maken van particuliere voorbeelden naar algemene wetmatigheden, of van concrete uitspraken naar abstracte ideeën, bepalen de verdieping in het gesprek. De filosofische kwaliteit van het gesprek hangt hiermee samen. Het abstract denkvermogen van kinderen ontwikkelt zich gemiddeld vanaf het achtste jaar. De mate waarin filosofisch denkvaardigheden zich ontwikkelen heeft meer te maken met belangstelling voor filosoferen en zeker ‘filosofisch talent’ dan met de intelligentie van het kind (Rondhuis, 2005). Vanzelfsprekend nemen de denkvaardigheden toe wanneer de leerlingen vaker filosoferen.
Taalvaardigheden
Taal is het middel waarmee we filosoferen. Kinderen met een beperkte (Nederlandse) taalvaardigheid of woordenschat zullen meer moeite hebben hun gedachten onder woorden te brengen, de vragen goed te begrijpen of om de inbreng van anderen te volgen. Verschillen in taalvaardigheid bepalen het gespreksniveau in bijvoorbeeld groepen met een grote culturele diversiteit of met duidelijke (mentale) leeftijdsverschillen, zoals bij kleutergroepen 1/2. De dialoog is een speelse en natuurlijke werkvorm om de taalvaardigheid te bevorderen.
Gespreksvaardigheden
Hoe beter een groep qua gespreksvaardigheden op elkaar is ingespeeld, des te meer mogelijkheden er zijn tot gezamenlijk onderzoek. De gespreksvaardigheden van de kinderen bepalen of het gesprek soepel verloopt en of iedereen gelijke kansen krijgt in het gesprek. Van jonge kinderen verwachten we vaak te snel dat zij begrijpen wat het gesprekskader is en wat de sociale codes van gespreksvoering zijn. Bij kinderen tot 8 jaar is dat echter niet realistisch (M. Delfos, 2014). Als gespreksleider zal je steeds de kaders en codes moeten toelichten en oefenen, en de inspanning die jonge kinderen leveren om een gesprek te voeren op waarde moeten schatten. Het voeren van de dialoog is een goede manier om gespreksvaardigheden te oefenen. Ook wanneer kinderen ouder worden en meer zicht hebben op de sociale codes en kaders van een gesprek zullen zij de benodigde vaardigheden voor gesprekken opdoen door te oefenen. De sociale kwaliteiten van de kinderen zijn medebepalend voor de mate waarin zij zich in een gesprek kunnen inleven en aanpassen aan anderen.
Voorbereidend filosoferen
Toch is het zeker leuk en zinvol om met jonge kinderen filosofische gesprekken te voeren! Ten eerste omdat juist jonge kinderen zich kunnen verbazen en verwonderen over de wereld om hen heen. Ze stellen zich steeds de vraag waarom de dingen zijn zoals ze zijn. En ze hebben heel eigen, authentieke verklaringen voor wat ze zien, horen en ervaren. Bovendien oefenen de leerlingen diverse vaardigheden in de filosofische dialoog: zelfstandig nadenken over vragen, begrijpend luisteren, sociale interactie, respect en waardering opbrengen voor andere meningen. Ze leren hun gedachten, gevoelens en ideeën onder woorden te brengen. Door deze vaardigheden te oefenen en het plezier in de dialoog op te bouwen, leg je een basis voor het verdiepend filosoferen in de volgende schooljaren. Je zou in die zin kunnen spreken van voorbereidend filosoferen.
Aansluiten
Hoe sluit je, vanuit dit uitgangspunt, met je materialen, doelen en verwachtingen van het filosoferen goed aan bij de ontwikkelingsfase van het jonge kind? Zoals genoemd is het abstract denken, onmisbaar in het daadwerkelijk filosoferen,bij kleuters nog niet ontwikkeld. In die zin kan er dus nog geen sprake zijn van filosoferen. Het is daarom belangrijk dat je realistisch bent in je verwachtingen ten aanzien van het gesprek en de denkvaardigheden van kleuters. Neem genoegen met het uitwisselen van ervaringen rondom het onderwerp en verwacht nog weinig verbinding tussen of verdieping in de inbreng van de kinderen. De taalontwikkeling van kleuters is in volle gang en kan tussen kinderen in deze fase sterk uiteenlopen. Kleuters kunnen de meeste woorden uitspreken en grammaticaal juiste zinnen maken, maar dat wil niet zeggen dat ze de betekenis kennen van alle woorden die ze gebruiken. Ook kunnen ze veel van wat ze denken en voelen juist nog niet duidelijk onder woorden brengen. Voor het filosoferen betekent dat, dat er niet teveel waarde gehecht moet worden aan wat de kinderen letterlijk zeggen, maar meer aan wat zij aan ideeën of ervaringen willen inbrengen. De dialoog is een oefenplaats om deze vaardigheden te verwerven. Kinderen ontwikkelen zich in de kleutertijd sterk in fysiek en sociaal opzicht en in taalvaardigheid. Het is de bloeitijd van de fantasie en creativiteit. Kleuters laten hun binnenwereld zien door een grote productie van tekeningen, bouwwerken, woordvindingen en fantasiespel. Ze beschouwen de wereld als een magische plek, waarin alles van leven bezield is. Behalve creatief en vindingrijk zijn kleuters ook conservatief. Ze hebben een sterke behoefte aan gewoontes, vaste rituelen en structuur. Het filosoferen kun je daarom goed inzetten als een ritueel, met vaste gewoonten en duidelijke regels. Vervolgens is het van belang om in het denken en in de dialoog voldoende ruimte te laten voor spel, fantasie en beweging. Verhalen, versjes en (interactieve) prentenboeken vormen om die reden een goed uitgangspunt voor het gesprek.